Mag de overheid een vast drempelpercentage gebruiken in nadeelcompensatiezaken? (#nadeelcompensatie)26/11/2014
Vele overheden gebruiken een vast drempelpercentage ter beoordeling van de vraag of de schade boven het normaal maatschappelijk risico uitkomt. Komt de schade boven het percentage uit, dan bestaat er aanleiding tot het toewijzen van het verzoek om nadeelcompensatie. Zo niet, dan wordt het verzoek zonder meer afgewezen. Het gebruik van een vast drempelpercentage is weliswaar toegestaan, maar mag niet op voorhand als redelijk worden beoordeeld. De overheid moet dus per geval beoordelen of een standaarddrempelpercentage gerechtvaardigd is.
Sommige overheden maken gebruik van de 15% omzetdrempelmethode. Is de omzet met 15% of meer gedaald, dan wordt het verzoek toegewezen en wordt de schade vergoed. Gelet op de nieuwe koers van de Afdeling mogen overheden niet meer standaard van de 15% drempelmethode uitgaan. Per geval moet worden beoordeeld of het gebruik van deze methode gerechtvaardigd is. Mogelijk geven de omstandigheden van het geval aanleiding tot het afzien van deze methode dan wel het voeren van een lager percentage (ABRvS 28 mei 2014, ECLI:Nl:RVS:2014:1868, Gst. 7407/14, 74, m.nt. E.J.M. Groenendijk en Ch. Lagerweij-Duits).
Planschade en nadeelcompensatiezaken groeien steeds meer naar elkaar toe. In beide gevallen staat het criterium ''het normaal maatschappelijk risico'' centraal. Of de schade buiten het normaal maatschappelijk risico valt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Daarbij kan gedacht worden aan de voorzienbaarheid van de schade, de omgeving waar de ontwikkelingen plaatsvinden en de afstand van de woning of het bedrijf van de gedupeerde ten opzichte van de ontwikkelingen. Omstandigheden die de gedupeerde aandraagt, moet de overheid (lees: de deskundigencommissie) meenemen bij de beoordeling van het verzoek. Laat de deskundigencommissie dit na, dan mag de overheid het advies van de deskundigencommissie niet, althans niet zonder meer overnemen en ten grondslag leggen aan de besluitvorming (ABRvS 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4033)
. Schakelt de overheid een deskundigencommissie in, dan mag de overheid in beginsel vertrouwen op de kennis en ervaring van de commissie. Dit houdt echter niet in dat de overheid het advies van de commissie zonder meer ten grondslag mag leggen aan de besluitvorming. Nagegaan moet worden of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en sprake is van een inzichtelijk of begrijpelijk advies. Is een financieel tegenrapport overgelegd, dan dient de overheid te controleren of de deskundigencommissie hierop is ingegaan. Is dat niet het geval en wordt het advies één op één overgenomen door de overheid, dan loopt de overheid een risico dat het besluit in beroep wordt vernietigd. Een voorbeeld hiervan is uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014. Volgens de afdeling had de gemeente Amersfoort het advies van de deskundigencommissie niet mogen gebruiken omdat onvoldoende was ingegaan op het financiële tegenrapport (ABRvS 12 november 2014, ECLI:Nl:RVS:2014:4033).
Veel overheden reageren op voorhand negatief op vragen van een ondernemer of en hoe hij aanspraak kan maken op nadeelcompensatie. Meestal komt de reactie erop neer dat het indienen van een verzoek kansloos is omdat de schade behoort tot het ondernemersrisico. Het is de vraag of deze houding recht doet aan de belangen van de ondernemer. Deze zal immers afgaan op de informatie van de overheid en daardoor ontmoedigd worden. Beter zou het zijn als de overheid neutraal reageert op dergelijke vragen en de ondernemer zakelijk inlicht over de voorwaarden en de wijze waarop hij een verzoek om nadeelcompensatie kan indienen. Het is dan aan de ondernemer om te onderzoeken of het zinvol is een verzoek in te dienen. De overheid moet zich rekenschap geven van het voorgaande en haar houding wijzigen. Op die manier wordt voorkomen dat gedupeerde ondernemers geen aanspraak zullen maken op nadeelcompensatie.
De eigenaar van een woning tegenover de Westerschelde lijdt schade in de vorm van waardevermindering als gevolg van de dijkverhoging. De eigenaar verzoekt de Minister van Infrastructuur en Milieu om nadeelcompensatie. Het verzoek wordt afgewezen met een verwijzing naar het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Bovendien is het verhogen van een dijk volgens de Minister een normaal verschijnsel. De Afdeling maakt hier korte metten mee. Ook schades als gevolg van een normale ontwikkeling kunnen in aanmerking komen voor nadeelcompensatie. De Minister moet het verzoek opnieuw beoordelen en onderzoeken of de geleden schade buiten het normaal maatschappelijk risico valt (ABRvS 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2396)
Wordt het verzoek om nadeelcompensatie toegewezen, dan kan de gedupeerde tevens aanspraak maken op vergoeding van de door hem gemaakte rechtsbijstandskosten. Voorwaarde is dat de kosten redelijk zijn. De kosten moeten dus in verhouding staan tot de omvang en de zwaarte van de zaak. Hoe complexer de zaak, des meer tijd zal het verzamelen van gegevens en het onderbouwen van het verzoek hebben gevergd. Zijn de in rekening gebrachte uren en het uurtarief redelijk, dan moeten de kosten volledig worden vergoed. Dit geldt ook als de gedupeerde een financieel deskundige (bijv. een accountant) heeft ingeschakeld. Een forfaitaire benadering is uit den boze!ldt ook als de gedupeerde een financieel deskundige (bijv. tot de omvang en de zwaarte van de zaak. ing van de door hem ge
Een Hotel-Restaurant wordt geconfronteerd met de aanleg van een Rijksweg. Door deze aanleg is het restaurant permanent verminderd bereikbaar met omzetschade als gevolg. Nu de aanleg mogelijk is gemaakt via een bestemmingsplanwijziging verzoekt de gedupeerde ondernemer de gemeente Bodegraven om vergoeding van planschade. De gemeente wijst het verzoek in navolging van de deskundigencommissie af. De ondernemer bestrijdt de afwijzing onder overlegging van een rapport van een financieel deskundige. Een rapport dat niet door de gemeente wordt bestreden. Met het rapport in de hand stelt de ondernemer hoger beroep in. Nu het rapport niet is bestreden en aannemelijk is dat de ondernemer omzetschade lijdt als gevolg van de aanleg van de weg, ziet de Afdeling aanleiding de ondernemer in het gelijk te stellen. Bezwaar en beroep tegen een afwijzing kan dus lonend zijn (ABRvS 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3553).
|
Archieven
Oktober 2020
Categories |