Ontwikkelingen ten aanzien van de 15% omzetdrempel bij nadeelcompensatie.
Korte inhoudsindicatie
Sinds de koerswijziging in de rechtspraktijk mogen bestuursorganen niet meer standaard uitgaan van de 15% omzetdrempelmethode. Per geval moet onderzocht worden of de drempel gerechtvaardigd is. Steeds meer bestuursorganen passen hun beleid hierop aan. In dit artikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de toepassing van de drempelmethode bij infrastructurele werkzaamheden. |
1. Inleiding
Tot voor kort mochten bestuursorganen standaard uitgaan van de 15% omzetdrempelmethode bij de beoordeling van tijdelijke inkomensschade als gevolg van infrastructurele werkzaamheden. De Afdeling acht de 15% omzetdrempelmethode niet meer bij voorbaat ‘’redelijk’’ resp. ‘’rechtens niet onaanvaardbaar’’. Dit volgt uit de uitspraak inzake De Wouwse Tol I. Per geval moet het bestuursorgaan (lees: de adviescommissie) onderzoeken of de drempel gerechtvaardigd is. Zo nodig moet het drempelpercentage worden verlaagd. Gaat het om niet reguliere infrastructurele werkzaamheden, dan mag de drempelmethode in het geheel niet worden toegepast. Zo oordeelde de Afdeling in de Hollandse Brug dat de drempelmethode alleen mag worden gebruikt bij reguliere infrastructurele werkzaamheden.
2. Gevolgen voor de praktijk
Deze uitspraken en de gevolgen daarvan dringen langzaam door tot de overheid. De meest vooruitstrevende bestuursorganen zijn de uitdaging uitgegaan om een alternatief te bedenken voor de 15% drempelmethode. Trendsetter is de gemeente Amsterdam. Amsterdam heeft afgezien van de relatief hoge drempel van 15%. Gaat het om omzetverlies, dan wordt een drempel van 8% gehanteerd. Bij een kostenstijging, gaat men zelfs van een drempel van 6% uit. Bovenop de drempel kan een korting worden toegepast. Amsterdam heeft gekozen voor een flexibele korting. De hoogte van de korting hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarmee tracht Amsterdam maatwerk te leveren, aldus de toelichting bij de Algemene Verordening Nadeelcompensatie. De Amsterdamse methode heeft navolging gekregen bij de gemeenten Groningen en Vaals. De gemeente Rotterdam hanteert de 8% omzetdrempel als ingangstoets. Is sprake van 8% omzetverlies of meer, dan wordt de gehele schade vergoed met aftrek van een korting van 25%. De gemeente Rotterdam heeft de Amsterdamse methode dus niet overgenomen. Hetzelfde geldt voor de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven hanteert de 8% omzetdrempel zonder een aanvullende korting. De gemeenten Amersfoort, Breda, Den Haag en Utrecht hanteren echter nog steeds standaard een drempel van 15%. De meeste gemeenten beschikken niet over een specifieke nadeelcompensatieregeling. Zij laten de invulling van het normaal maatschappelijk risico over aan een externe deskundige.
3. Rijkswaterstaat
De Minister van Infrastructuur en Milieu hanteert de 15% omzetdrempel uitsluitend bij reguliere infrastructurele maatregelen. Verwezen wordt naar de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014. Per geval wordt bezien of de omstandigheden en/of feiten aanleiding geven tot het verlagen van de drempel. Gaat het om groot onderhoud dat aanzienlijk langer duurt dan gepland, dan wordt gedacht aan een drempel van 10%. Ingeval van een zeer uitzonderlijke of bijzondere situatie, geldt een lagere drempel. Een voorbeeld hiervan is de plotselinge afsluiting van de Merwedebrug. De transportondernemers die hierdoor schade hebben geleden, kunnen rekenen op een drempel van 5%. Daarnaast hanteert de minister de drempel als ingangstoets. Wordt de drempel overschreden, dan wordt de gehele schade met een aftrek van een korting vergoed. De hoogte van de korting wordt afgestemd op de omstandigheden van het geval. In feite is op dit punt sprake van een variant van de Amsterdamse methode.
4. Aansluiten bij de planschadedrempel van 2%
Bestuursorganen besluiten steeds vaker de 2% drempel uit de planschaderegeling toe te passen. Wellicht vanwege de Afdelingsuitspraak inzake de supermarkt (C1000) te Sneek. In deze zaak oordeelde de Afdeling dat de planschadedrempel van 2% overeenkomstig mag worden toegepast. De Afdeling besteedde geen aandacht aan het verschil in de drempels. De planschadedrempel wordt niet gekoppeld aan de (jaar)omzet maar aan het (jaar)inkomen. Overigens staat met deze uitspraak niet vast dat het minimum forfait ook geldt in het nadeelcompensatierecht.
5. Verhouding met omgevingsschade
Hoe verhoudt dit zich tot de ontwikkelingen op het gebied van omgevingsschade? De minister heeft te kennen gegeven de planschadeclaims in de toekomst te willen beperken door de eerste 5% waardevermindering voor rekening van de gedupeerde te laten. Daarmee wordt het waarde forfait van 2% verhoogd naar 5%. De achterliggende gedachte is om ‘’uitnodigingsplanologie’’ te bevorderen. Er wordt geen inkomens- of omzetdrempel opgenomen in de Omgevingswet. Wat voor gevolgen dit heeft voor de beoordeling van het normaal ondernemersrisico bij infrastructurele maatregelen, is niet bekend.
6. Landelijke werkgroep voor richtlijnen
Een landelijke werkgroep houdt zich momenteel bezig met het ontwikkelen van richtlijnen ten aanzien van de uitleg van het normaal maatschappelijk risico bij infrastructurele werkzaamheden. We wachten met spanning af.
7. Meer informatie
Meer informatie over nadeelcompensatie vindt u in het digitale handboek nadeelcompensatie.
Tot voor kort mochten bestuursorganen standaard uitgaan van de 15% omzetdrempelmethode bij de beoordeling van tijdelijke inkomensschade als gevolg van infrastructurele werkzaamheden. De Afdeling acht de 15% omzetdrempelmethode niet meer bij voorbaat ‘’redelijk’’ resp. ‘’rechtens niet onaanvaardbaar’’. Dit volgt uit de uitspraak inzake De Wouwse Tol I. Per geval moet het bestuursorgaan (lees: de adviescommissie) onderzoeken of de drempel gerechtvaardigd is. Zo nodig moet het drempelpercentage worden verlaagd. Gaat het om niet reguliere infrastructurele werkzaamheden, dan mag de drempelmethode in het geheel niet worden toegepast. Zo oordeelde de Afdeling in de Hollandse Brug dat de drempelmethode alleen mag worden gebruikt bij reguliere infrastructurele werkzaamheden.
2. Gevolgen voor de praktijk
Deze uitspraken en de gevolgen daarvan dringen langzaam door tot de overheid. De meest vooruitstrevende bestuursorganen zijn de uitdaging uitgegaan om een alternatief te bedenken voor de 15% drempelmethode. Trendsetter is de gemeente Amsterdam. Amsterdam heeft afgezien van de relatief hoge drempel van 15%. Gaat het om omzetverlies, dan wordt een drempel van 8% gehanteerd. Bij een kostenstijging, gaat men zelfs van een drempel van 6% uit. Bovenop de drempel kan een korting worden toegepast. Amsterdam heeft gekozen voor een flexibele korting. De hoogte van de korting hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarmee tracht Amsterdam maatwerk te leveren, aldus de toelichting bij de Algemene Verordening Nadeelcompensatie. De Amsterdamse methode heeft navolging gekregen bij de gemeenten Groningen en Vaals. De gemeente Rotterdam hanteert de 8% omzetdrempel als ingangstoets. Is sprake van 8% omzetverlies of meer, dan wordt de gehele schade vergoed met aftrek van een korting van 25%. De gemeente Rotterdam heeft de Amsterdamse methode dus niet overgenomen. Hetzelfde geldt voor de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven hanteert de 8% omzetdrempel zonder een aanvullende korting. De gemeenten Amersfoort, Breda, Den Haag en Utrecht hanteren echter nog steeds standaard een drempel van 15%. De meeste gemeenten beschikken niet over een specifieke nadeelcompensatieregeling. Zij laten de invulling van het normaal maatschappelijk risico over aan een externe deskundige.
3. Rijkswaterstaat
De Minister van Infrastructuur en Milieu hanteert de 15% omzetdrempel uitsluitend bij reguliere infrastructurele maatregelen. Verwezen wordt naar de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014. Per geval wordt bezien of de omstandigheden en/of feiten aanleiding geven tot het verlagen van de drempel. Gaat het om groot onderhoud dat aanzienlijk langer duurt dan gepland, dan wordt gedacht aan een drempel van 10%. Ingeval van een zeer uitzonderlijke of bijzondere situatie, geldt een lagere drempel. Een voorbeeld hiervan is de plotselinge afsluiting van de Merwedebrug. De transportondernemers die hierdoor schade hebben geleden, kunnen rekenen op een drempel van 5%. Daarnaast hanteert de minister de drempel als ingangstoets. Wordt de drempel overschreden, dan wordt de gehele schade met een aftrek van een korting vergoed. De hoogte van de korting wordt afgestemd op de omstandigheden van het geval. In feite is op dit punt sprake van een variant van de Amsterdamse methode.
4. Aansluiten bij de planschadedrempel van 2%
Bestuursorganen besluiten steeds vaker de 2% drempel uit de planschaderegeling toe te passen. Wellicht vanwege de Afdelingsuitspraak inzake de supermarkt (C1000) te Sneek. In deze zaak oordeelde de Afdeling dat de planschadedrempel van 2% overeenkomstig mag worden toegepast. De Afdeling besteedde geen aandacht aan het verschil in de drempels. De planschadedrempel wordt niet gekoppeld aan de (jaar)omzet maar aan het (jaar)inkomen. Overigens staat met deze uitspraak niet vast dat het minimum forfait ook geldt in het nadeelcompensatierecht.
5. Verhouding met omgevingsschade
Hoe verhoudt dit zich tot de ontwikkelingen op het gebied van omgevingsschade? De minister heeft te kennen gegeven de planschadeclaims in de toekomst te willen beperken door de eerste 5% waardevermindering voor rekening van de gedupeerde te laten. Daarmee wordt het waarde forfait van 2% verhoogd naar 5%. De achterliggende gedachte is om ‘’uitnodigingsplanologie’’ te bevorderen. Er wordt geen inkomens- of omzetdrempel opgenomen in de Omgevingswet. Wat voor gevolgen dit heeft voor de beoordeling van het normaal ondernemersrisico bij infrastructurele maatregelen, is niet bekend.
6. Landelijke werkgroep voor richtlijnen
Een landelijke werkgroep houdt zich momenteel bezig met het ontwikkelen van richtlijnen ten aanzien van de uitleg van het normaal maatschappelijk risico bij infrastructurele werkzaamheden. We wachten met spanning af.
7. Meer informatie
Meer informatie over nadeelcompensatie vindt u in het digitale handboek nadeelcompensatie.